Hoofdstuk 2 – Reguliere huurverhoging

Dit hoofdstuk gaat over de reguliere, niet inkomensafhankelijke, jaarlijkse huurverhoging. De reguliere huurverhoging ziet op zelfstandige woonruimtes, onzelfstandige woonruimtes, woonwagens en standplaatsen in het laagsegment (voorheen bekend als de sociale sector). In dit hoofdstuk zal voor dit type huurverhoging de taak en het toetsingskader van de Huurcommissie worden beschreven. Daarbij zullen ook de wijze waarop het voorstel tot huurverhoging door de verhuurder moet worden gedaan, de daarbij behorende vormvereisten, de wijze waarop een verzoek bij de Huurcommissie moet worden ingediend en de belangrijkste bezwaargronden tegen het huurverhogingsvoorstel worden besproken. De inkomensafhankelijke huurverhoging komt aan bod in hoofdstuk 3. Huurverhogingen in de vrije sector en het midden- en hoogsegment komen aan bod in hoofdstuk 5.

2.1 Een huurverhoging naar aanleiding van een voorstel van de verhuurder

De verhuurder van een huurwoning in het laagsegment (voorheen de sociale sector) mag jaarlijks aan zijn huurder een schriftelijke huurverhoging voorstellen. Dit voorstel moet tenminste twee maanden voor de voorgestelde ingangsdatum van de verhoging worden gedaan. Een huurverhoging mag niet meer bedragen dan het maximale huurverhogingspercentage dan wel het maximale huurverhogingsbedrag, zoals jaarlijks door de minister wordt vastgesteld (zie paragraaf 2.2.4). Door het versturen van een huurverhogingsvoorstel komt nog geen huurverhoging tot stand. De huurder moet eerst met het voorstel akkoord gaan, bijvoorbeeld door de huurverhoging te betalen zonder bezwaar te maken. Als een huurder niet akkoord gaat en schriftelijk bezwaar maakt tegen het huurverhogingsvoorstel, dan mag de verhuurder het bezwaar niet zelf afwijzen.1 Het voorstel moet dan worden voorgelegd aan de Huurcommissie. Dit is ook het geval indien de huurder zonder bezwaar te maken de oude huurprijs blijft betalen. Zie voor een uitgebreide toelichting paragraaf 2.2.1.

Als er tijdig en op de juiste wijze een verzoek bij de Huurcommissie wordt ingediend om het huurverhogingsvoorstel te toetsen, dan zal de Huurcommissie de redelijkheid van het huurverhogingsvoorstel beoordelen (zoals omschreven in paragraaf 2.2.1 t/m 2.2.4).2 Na de beoordeling spreekt de Huurcommissie uit welke huurprijsverhoging zij redelijk acht, in welk geval zij ook aangeeft tot welke huurprijs die huurprijsverhoging leidt, dan wel dat zij een huurprijsverhoging niet redelijk acht.3 De Huurcommissie vermeldt in de uitspraak de ingangsdatum van de huurprijsverhoging, zijnde de eerste van de maand, twee maanden na de datum waarop het huurverhogingsvoorstel is gedaan.4

1 Art. 7:253 BW.
2 Art. 13 Uhw.
3 Art. 13 lid 1 Uhw.
4 Art. 7:252 lid 1 BW; art. 13 lid 2 Uhw.

2.2 Toetsingskader: is een huurverhoging redelijk?

Zodra de Huurcommissie een verzoek van huurder of verhuurder ontvangt om de huurverhoging te beoordelen, zal zij de volgende vier aspecten onderzoeken:

  1. Is het verzoek op de juiste wijze ingediend?
  2. Voldoet het huurverhogingsvoorstel aan de wettelijke vormvoorschriften?
  3. Wat zijn de bezwaargronden tegen het huurverhogingsvoorstel?
  4. Voldoet de voorgestelde huurverhoging aan het wettelijk maximum?

Deze vier aspecten staan hieronder uitgelegd in paragrafen 2.2.1 t/m 2.2.4.

2.3 Huurgewenning en tijdelijke huurverlaging / huurbevriezing

Per 1 april 2021 is art. 7:252c BW ingevoerd met als doel om het bij zelfstandige huurwoningen mogelijk te maken om:

  • Bij aanvang van het huurcontract tijdelijk (maximaal drie jaar) de aanvangshuurprijs te verlagen, waarbij de huurprijs in die periode (stapsgewijs) naar de overeengekomen eigenlijke aanvangshuurprijs wordt gebracht (huurgewenning).
  • Tijdens de duur van een lopend huurcontract tijdelijk (maximaal drie jaar) een huurverlaging of huurbevriezing af te spreken (tijdelijke huurverlaging / huurbevriezing).27

Als partijen huurgewenning of tijdelijke huurverlaging / huurbevriezing overeenkomen, dan heeft de verhuurder de mogelijkheid om de huurprijs na de overeengekomen periode weer terug te brengen naar de oorspronkelijk overeengekomen huurprijs, mits de huurgewenning of tijdelijke huurverlaging / huurbevriezing niet langer duurt dan drie jaar. Deze huurverhoging gaat niet automatisch. De verhuurder dient daartoe eerst een huurverhogingsvoorstel aan huurder te doen zoals genoemd in art. 7:252 BW. Als de verhuurder niet binnen drie jaar de huur heeft teruggebracht naar de oorspronkelijke huurprijs, dan wordt de huurprijs die geldt op het moment dat de drie jaren zijn verstreken de nieuwe ‘vaste’ huurprijs.

Huurders kunnen huurgewenning of een tijdelijke huurverlaging / huurbevriezing niet afdwingen. Het staat verhuurders vrij om zelf te bepalen of zij hiermee instemmen.28 Huurders kunnen een weigering van hun verhuurder niet voorleggen aan de Huurcommissie. De Huurcommissie kan wel uitspraak doen over de vraag of het huurverhogingsvoorstel naar aanleiding van huurgewenning of tijdelijke huurhuurverlaging / huurbevriezing correct is. Onderstaand zal nader worden ingegaan op huurgewenning (2.3.1) en tijdelijke huurkorting (2.3.2).

27 Stb. 2021, 162, 163.
28 Kamerstukken II 2020–2021, 35516, nr. 6, p. 15.

2.3.1 Huurgewenning (art. 7:252c sub a BW)

Huurgewenning houdt in dat bij aanvang van de bewoning een eigenlijke aanvangshuurprijs in het huurcontract wordt overeengekomen (welke niet hoger mag zijn dan de op dat moment geldende liberalisatiegrens, of de lagehuurgrens voor contracten afgesloten op of na 1 juli 2024) en dat de huurder gedurende een overeengekomen periode (van maximaal drie jaar) een huurprijs betaalt die lager is dan de overeengekomen eigenlijke aanvangshuurprijs.29 Als partijen dat afspreken dan begint huurder dus met een lagere huur dan de eigenlijke huurprijs (de eigenlijke huurprijs is de huurprijs zonder korting). De huurprijs die de huurder betaalt, groeit daarna in (maximaal drie) jaarlijkse stappen naar de overeengekomen eigenlijke aanvangshuurprijs toe. Dit betekent dat in de eerste drie jaar (of korter als partijen dat afspreken) een lagere huur dan de eigenlijke aanvangshuurprijs in rekening kan worden gebracht. Huurgewenning kan bijdragen aan de doorstroming van huurders op de woningmarkt, omdat huurders door middel van huurgewenning kunnen wennen aan de nieuwe huurprijs en daardoor niet direct met een grote huursprong te maken krijgen.30 Partijen kunnen hiervoor kiezen omdat bijvoorbeeld de nieuwe huurprijs hoger is dan de vorige huurprijs.

Een voorbeeld ter verduidelijking:

Partijen sluiten een nieuwe huurovereenkomst. De eigenlijke huur (de huur zonder korting) is bij aanvang van het huurcontract € 600,--. Om huurder te laten wennen aan deze huurprijs, spreken partijen bij het sluiten van de huurovereenkomst af dat de huurder in het eerste jaar € 150,-- korting zal krijgen en dat daardoor de huur tijdelijk € 450,-- zal bedragen. In het huurcontract staat dat de huurprijs over een periode van drie jaar jaarlijks zal worden verhoogd met € 50,--. Voor de jaarlijkse huurverhogingen moet de verhuurder wel steeds een voorstel doen zoals genoemd in art. 7:252 BW. Na de huurgewenningsperiode zal de huur stapsgewijs zijn teruggebracht naar het eigenlijke huurbedrag, zijnde € 600,--.

Maximale huurverhoging

Huurgewenning biedt de huurder en de verhuurder de mogelijkheid om huurverhogingsstappen overeen te komen die groter zijn dan de jaarlijkse maximale huurprijsstijgingen (zoals genoemd in paragraaf 2.2.4). Bij huurgewenning kan de huurprijs namelijk worden verhoogd met maximaal het bedrag dat voor dat jaar is afgesproken in het huurcontract.31 Voor de hoogte van de tijdelijke huurkorting en de hoogte van de jaarlijkse huurverhogingsstappen zijn geen maximumgrenzen vastgesteld: die zijn vrij overeen te komen door verhuurder en huurder.32 De stapsgewijze huurverhoging is dus afhankelijk van hetgeen partijen in het huurcontract hebben vastgelegd.
De jaarlijkse verhoging ligt gedurende de huurgewenningsperiode vast in de huurovereenkomst en kan niet hoger zijn dan overeengekomen.33 Als uiteindelijk de bij aanvang overeengekomen eigenlijke huurprijs is bereikt (of als er drie jaren zijn verstreken na aanvang van het huurcontract) eindigt de huurgewenning en wordt de hoogte van de jaarlijkse huurverhogingen gereguleerd door de algemeen geldende regels (zoals opgenomen in paragraaf 2.2).34

Huurverhogingsvoorstel huurgewenning

De jaarlijkse huurverhogingsstappen in het kader van huurgewenning vinden niet automatisch plaats. Een verhuurder moet hiertoe jaarlijks een voorstel doen strekkend tot verhoging van de huurprijs in het kader van huurgewenning.35 Voor het realiseren van de overeengekomen stapsgewijze verhogingen gelden de voorschriften van art. 7:250 en 7:252 BW.36 Zie paragraaf 2.2.1 voor een uitgebreide uitleg over de procedure die gevolgd moet worden indien huurder bezwaar maakt of de huurverhoging niet betaalt.

Voorwaarden huurgewenning

Samengevat zijn de voorwaarden voor huurgewenning als volgt:

  1. De huurgewenning moet betrekking hebben op een zelfstandige huurwoning.
  2. De afgesproken eigenlijke aanvangshuurprijs (dus zonder de tijdelijke verlaging) mag niet hoger zijn dan de liberalisatiegrens (of de lagehuurgrens voor contracten afgesloten op of na 1 juli 2024) die op de ingangsdatum van het huurcontract geldt.
  3. Partijen moeten de huurgewenning bij aanvang van het huurcontract in het huurcontract vastleggen. Huurgewenning kan niet tussentijds worden toegekend.37
  4. De duur van de huurgewenningsperiode mag niet langer zijn dan drie jaar na aanvang van het huurcontract (maar het mag natuurlijk wel korter zijn).
  5. De verhuurder moet jaarlijks een voorstel doen om de stapsgewijze huurverhoging in te laten gaan, ingevolge de voorschriften van art. 7:250 BW en art. 7:252 BW.38
  6. De jaarlijkse verhoging mag niet hoger zijn dan de verhoging die partijen in het huurcontract hebben afgesproken.
  7. De uiteindelijke huurprijs is niet hoger dan de op de ingangsdatum van de huurovereenkomst geldende liberalisatiegrens (of de lagehuurgrens voor contracten afgesloten op of na 1 juli 2024).39

29 Art. 7:252c sub a BW; Kamerstukken II 2019–2020, 35 516, nr. 3, p. 16.
30 Kamerstukken II 2019–2020, 35 516, nr. 3, p. 2.
31 Art. 10a lid 1 sub a Uhw.
32 Circulaire huurprijsbeleid 2023/2024, p. 19.
33 Kamerstukken II 2019–2020, 516, nr. 3, p. 17
34 Kamerstukken II 2019–2020, 516, nr. 3, p. 17

35 Art. 7:252c BW.
36 Art. 7:252c BW.
37 Kamerstukken II 2019–2020, 35 516, nr. 3, p. 5.
38 Art. 7:252c BW.
39 Kamerstukken II 2019–2020, 35 516, nr. 3, p. 16.

2.3.2 Tijdelijke huurverlaging of huurbevriezing (art. 7:252c sub b BW)

Een verhuurder kan op schriftelijk verzoek van huurder de huurprijs van een zelfstandige huur­ woning tijdelijk bevriezen of verlagen.40 Met ‘bevriezen’ wordt bedoeld: tijdelijk géén jaarlijkse huurverhoging. De huurverlaging of huurbevriezing kan gelden voor een periode van minimaal één maand tot maximaal drie jaar.41 Bij afloop van de tijdelijke huurverlaging of huurbevriezing, mag de verhuurder de huurprijs weer op het oorspronkelijke niveau brengen (de huurprijs voorafgaand aan de tijdelijke huurkorting), eventueel vermeerderd met de in de periode van bevriezing of verlaging niet doorgevoerde huurverhogingen zoals genoemd in paragraaf 2.2.4.42 Dit noemt men ‘inhaalhuurverhoging’. De verhuurder is niet gehouden om de (maximale) niet doorgevoerde jaarlijkse huurverhogingen ‘in te halen’, en kan er dus ook voor kiezen om hiervan af te zien.43

Maximale huurverhoging

Na afloop van de tijdelijke huurkorting mag de huurprijs worden teruggebracht naar de oorspronkelijke huurprijs, eventueel aangevuld met de toegestane huurverhogingen die tijdens de huurkortingsperiode waren opgeschort.44 Door de huurprijs weer terug te brengen naar de huurprijs zoals deze was voor de tijdelijke huurkorting (eventueel tezamen met de opgeschorte huurverhogingen), is het mogelijk dat de huurverhoging op een hoger bedrag uitkomt dan de reguliere toegestane jaarlijkse huurprijsstijgingen (zoals beschreven in paragraaf 2.2.4).45 Art. 7:252c onderdeel b BW maakt deze hogere huurverhoging mogelijk, zodat verhuurders door middel van tijdelijke huurkorting tegemoet kunnen komen aan huurders die bijvoorbeeld tijdelijk minder inkomen hebben.46

Voorbeeld

De huur van € 600,-- is op schriftelijk verzoek van huurder in 2021 tijdelijk verlaagd tot € 500,-- voor de duur van drie jaar. De tijdelijke huurkorting is dus € 100,--. De (opgeschorte) toegestane reguliere huurverhogingen tijdens die periode zijn (zoals jaarlijks vastgesteld door de minister):

  • 2021:     0%*
  • 2022:     2,3%
  • 2023:     3,1%

* In 2021 was de wettelijke huurverhoging vastgesteld op 0%.

Drie jaar na de ingangsdatum wordt de huur terugbracht naar het oorspronkelijk niveau, inclusief opgeschorte huurverhogingen. De maximale huurverhoging is dan:

maximale huurverhoging

Opgeschorte huurverhoging 2021:
Opgeschorte huurverhoging 2022:
Opgeschorte huurverhoging 2023:

Totale inhaalhuurverhoging:

Vervallen korting:

Totale inhaalhuurverhoging + vervallen korting =

Nieuwe huurprijs na tijdelijke huurkorting:

€ 0,-- (600/100*0)47
€ 13,80 (600/100*2,3)
€ 19,03 (613,80/100*3,1)   +

€ 32,83

€ 100,--

€ 132,83

€ 632,83 p.m. (500+132,83)

Huurtoeslaggrens

Indien de huurprijs voor de datum waarop deze is verlaagd boven de op die datum geldende huurtoeslaggrens lag en die huurprijs daarna is verlaagd tot een bedrag beneden die huurtoeslaggrens, geldt dat de huurprijs niet verder kan worden verhoogd dan de op de datum van de huurverhoging geldende huurtoeslaggrens.48 Deze beperking van de huurverhoging tot maximaal de actuele huurtoeslaggrens, dient ertoe om de betaalbaarheid voor huurders te waarborgen, en de blijvende betaalbaarheid niet eenzijdig ten laste van de huurtoeslag te laten komen, maar gedeeltelijk ook ten laste van de verhuurder. Hiermee wordt de misbruikgevoeligheid van de tijdelijke huurverlaging / huurbevriezing beperkt.49

Bovenstaande beperking is alleen van toepassing op de ‘(inhaal­)huurverhoging’ na de tijdelijke huurverlaging / huurbevriezing. Bij latere (dus los van de (inhaal­)huurverhoging) reguliere of inkomensafhankelijke huurverhogingen geldt deze beperking niet (meer). Een latere huurverhoging kan dus wel leiden tot een huurprijs boven de dan geldende huurtoeslaggrens, mits de huurverhoging voldoet aan de daaraan gestelde vereisten en de huurprijs niet uitstijgt boven de maximale huurprijsgrens op basis van het woningwaarderingsstelsel (als sprake is van een huurwoning in het laagsegment).50

Bovenstaande beperking is ook niet van toepassing voor gevallen waarin de huurprijs vóór de huurverlaging boven de toen geldende huurtoeslaggrens lag en na de tijdelijke verlaging of huurbevriezing nog steeds boven de huurtoeslaggrens ligt.51 Tot slot is de beperking ook niet van toepassing voor het geval waarin de huurprijs vóór de huurverlaging reeds onder de huurtoeslaggrens lag.52

Op schriftelijk verzoek van huurder

Het initiatief voor een tijdelijke huurbevriezing of huurverlaging ligt bij de huurder. De huurder moet bij de verhuurder een schriftelijk verzoek om huurbevriezing of huurverlaging indienen. Dit verzoek moet een verzoek zijn in het kader van tijdelijke huurkorting, en niet een verzoek op grond van art. 7:252, 7:252b of 7:257 BW (huurverlaging op basis van kwaliteitspunten, huurverlaging op grond van inkomen, huurverlaging i.v.m. onderhoudsgebreken).53 Het verzoek moet schriftelijk door huurder worden gedaan.54 Als niet kan worden aangetoond dat de tijdelijke huurbevriezing of huurverlaging op schriftelijk verzoek van huurder is doorgevoerd, dan is het niet mogelijk om de huur naar het oorspronkelijke huurbedrag (dus voor de huurkorting) te verhogen of om de opgeschorte huurverhogingen in te halen.55 Met de eis dat het initiatief van de tijdelijke huurbevriezing of huurverlaging schriftelijk van de huurder moet komen, wordt voorkomen dat verhuurders de ‘inhaalhuurverhoging’ ook kunnen toepassen indien zij door eigen toedoen een huurverhoging niet hebben doorgevoerd. Voor deze vergeten of uitgestelde huurverhogingen geldt voor het laagsegment (voorheen de sociale sector) al de terugkeerregeling, namelijk de mogelijkheid dat verhuurders de huurverhoging eenmalig later in het jaar doorvoeren (later dan het gebruikelijke ritme) om vervolgens de volgende huurverhoging weer tegen de gebruikelijke datum in te laten gaan (zie paragraaf 2.2.3 punt 5 voor een nadere uitleg hierover).56

Permanente huurverlaging na drie jaar

De verhuurder heeft maximaal drie jaar vanaf de ingangsdatum van de huurkorting de tijd om de huur terug te brengen naar het niveau voor de huurverlaging / huurbevriezing (eventueel vermeerderd met de opgeschorte reguliere huurverhogingen).57 Verhoogt de verhuurder de tijdelijk verlaagde huur niet geheel tot het oude niveau binnen de voorgeschreven termijn van drie jaar, dan wordt de huurkorting permanent.58 De huurprijs die geldt op het moment dat de drie jaren zijn verstreken, geldt dan als nieuwe ‘vaste’ huurprijs. De huurprijs kan dan niet meer worden teruggebracht naar de huurprijs voorafgaand aan de tijdelijke huurkorting en evenmin kunnen de opgeschorte huurverhogingen worden ingehaald. Dit betekent dat eventuele huurverhogingen in het vervolg alleen over de verlaagde of bevroren huurprijs kunnen worden berekend, dus zonder inhaal van opgeschorte huurverhogingen. De huur mag dan alleen volgens de reguliere regels voor de jaarlijkse huurverhoging worden verhoogd.59

De tijdelijke huurkorting wordt dus een permanente huurkorting, als de verhuurder:

  • Bij huurbevriezing niet tijdig60 voorstelt om binnen drie jaar na de ingangsdatum van de huurbevriezing de huur te verhogen met de opgeschorte huurverhogingen.
  • Bij huurverlaging niet tijdig61 voorstelt om binnen de drie jaar na de ingangsdatum van de tijdelijke huurkorting de huur te verhogen tot het niveau van vóór de tijdelijke huurkorting, eventueel vermeerderd met de opgeschorte huurverhogingen (of tot de actuele huurtoeslaghuurprijsgrens als de huur vóór de huurkorting boven de toen geldende huurtoeslaggrens lag en is verlaagd tot onder die huurtoeslaggrens).62

Uitzondering twaalf maanden termijn

Huurverhogingen na tijdelijke huurverlaging of huurbevriezing zijn uitgezonderd van de eis dat huurverhogingen slechts eenmaal per twaalf maanden mogen worden doorgevoerd.63 Huurder en verhuurder kunnen bijvoorbeeld overeenkomen om slechts gedurende enkele maanden huurkorting af te spreken. Ook in dat geval kan de huurprijs na het verstrijken van de overeengekomen periode direct worden verhoogd tot de huurprijs voorafgaand aan die periode (inclusief een eventuele in die periode niet in rekening gebrachte jaarlijkse huurverhoging), zonder beperking van de twaalf maanden termijn.64 Let wel: de twaalf maanden termijn is wel van toepassing bij huurgewenning.

Procedure Huurcommissie

Voor het instellen van een procedure bij de Huurcommissie gelden voor huurwoningen in het laagsegment dezelfde regels als genoemd in paragraaf 2.2.1. Als de huurder van mening is dat de inhaalhuurverhoging ten onrechte is voorgesteld (bijvoorbeeld omdat hij nooit om tijdelijke huurkorting heeft verzocht) of omdat het voorstel te hoog is (bijvoorbeeld omdat de opgeschorte huurverhogingen onjuist zijn toegepast), kan hij net als bij reguliere huurverhogingsvoorstellen schriftelijk bezwaar maken bij de verhuurder. Als de verhuurder van mening is dat zijn inhaalhuurverhogingsvoorstel ondanks het bezwaar van de huurder is toegestaan, moet hij binnen zes weken na de ingangsdatum van de huurverhoging om een uitspraak van de Huurcommissie vragen.65 De verhuurder mag het bezwaar namelijk niet zelf afwijzen. De verhuurder moet bij zijn verzoek aan de Huurcommissie bewijs overleggen, waaruit blijkt dat huurder schriftelijk had verzocht om de tijdelijke huurkorting. Als verhuurder geen kopie van het verzoek van de huurder voor tijdelijke huurkorting overlegt, dan geeft de Huurcommissie verhuurder twee weken de tijd om het ontbrekende stuk alsnog aan te leveren. Als de verhuurder het stuk daarna alsnog niet aanlevert, dan zal de Huurcommissie het verzoek niet-ontvankelijk verklaren. Zie paragraaf 2.2.1 voor een uitgebreide uitleg over de procedure die gevolgd moet worden indien huurder geen bezwaar maakt en/of de huurverhoging niet betaalt.

Voorwaarden huurverhoging na tijdelijke huurkorting:

Samengevat zijn de voorwaarden voor tijdelijke huurverlaging / huurbevriezing als volgt:

  1. De tijdelijke huurbevriezing of tijdelijke huurverlaging moet betrekking hebben op een zelfstandige huurwoning.
  2. De tijdelijke huurbevriezing of tijdelijke huurverlaging is op schriftelijk verzoek van de huurder toegepast.
  3. De duur van de tijdelijke huurbevriezing of huurverlaging mag niet langer zijn dan drie jaar (maar het mag natuurlijk wel korter zijn).66
  4. Voor gevallen waarin de huurprijs vóór de huurverlaging boven de toen geldende huurtoeslaggrens lag, en na huurverlaging daaronder, mag de huur na afloop van de tijdelijke huurkorting tot maximaal de actuele huurtoeslaggrens worden verhoogd.
  5. De verhuurder moet binnen drie jaar na ingang van de tijdelijke huurbevriezing of tijdelijke huurverlaging, de huurprijs met een huurverhogingsvoorstel terugbrengen op het oude niveau (eventueel aangevuld met de wettelijk toegestane reguliere huurverhogingen die tijdens de huurkortingsperiode waren opgeschort), ingevolge de voorschriften van art. 7:252 BW.67
  6. De huurprijs mag na de tijdelijke huurkorting slechts worden verhoogd tot de oorspronkelijke huurprijs, eventueel aangevuld met de wettelijk toegestane huurverhogingen die tijdens de huurkortingsperiode waren opgeschort.
  7. De huurprijs mag bij een huurwoning in het laagsegment (voorheen de sociale sector) niet hoger zijn dan de maximale huurprijs volgens het woningwaarderingsstelsel.68
40 Art. 7:252c sub b BW.
41 Kamerstukken II 2019–2020, 35 516, nr. 3, p. 4.
42 Art. 10a lid 1 sub b Uhw.
43 Kamerstukken II 2019–2020, 35 516, nr. 3, p. 16.
44 Art. 10a lid 1 sub b Uhw.
45 Kamerstukken II 2019–2020, 35 516, nr. 3, p. 17.
46 Kamerstukken II 2019–2020, 35 516, nr. 3. p. 1.
47 In 2021 was de wettelijke huurverhoging vastgesteld op 0%.

48 Art. 10a lid 1 sub b Uhw; Kamerstukken II 2019–2020, 35 516, nr. 3, p. 17.
49 Kamerstukken II 2019–2020, 35 516, nr. 3, p. 4.
50 Kamerstukken II 2019–2020, 35 516, nr. 3, p. 4.
51 Art. 10a lid 1 sub b Uhw; Kamerstukken II, 2019–2020, 35 516, nr. 3, p. 17.
52 Art. 10a lid 1 sub b Uhw; Kamerstukken II, 2019–2020, 35 516, nr. 3, p. 17.
53 Art. 7:252c sub b BW.
54 Kamerstukken II 2019–2020, 35 516, nr. 3, p. 4.
55 Kamerstukken II 2020–2021, 35 516, nr. 6, p. 19.
56 Art. 7:250 lid 3 BW.
57 Art. 7:252c sub b BW
58 Kamerstukken II 2020–2021, 35 516, nr. 6, p. 18.
59 Kamerstukken II 2019­2020, 35 516 nr. 3, p. 5.
60 Tijdig in de zin van art. 7:252c jo 7:252 lid 1 BW.
61 Tijdig in de zin van art. 7:252c jo 7:252 lid 1 BW.
62 Kamerstukken II 2020–2021, 35 516, nr. 6, p. 18.
63 Art. 7:250 lid 3 BW.
64 Kamerstukken II 2019–2020, 35 516, nr. 3, p. 15.
65 Kamerstukken II 2020–2021, 35 516, nr. 6, p. 17.

66 Kamerstukken II 2019–2020, 35 516, nr. 3, p. 17.
67 Art. 7:252c BW.
68 Art 13 lid 5 Uhw; Kamerstukken II 2019–2020, 35 516, nr. 3, p. 18. De Huurcommissie toetst hier niet ambtshalve op.