Deel I - Uitvoeringsbeleid leges; algemeen

Inleiding

In de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (Uhw) is bepaald door wie en wanneer een vergoeding aan de Staat moet worden voldaan voor de behandeling van een geschil door de Huurcommissie: de leges.

In grote lijnen komt dit op het volgende neer.

Om een procedure te starten moet de partij die het verzoek indient een bedrag betalen, meestal in de vorm van een voorschot dat later helemaal of gedeeltelijk terugbetaald wordt, als de verzoeker helemaal of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld. In een aantal situaties moet de verzoeker bij aanvang een vast bedrag betalen dat, ongeacht de uitkomst van de zaak, niet meer wordt terugbetaald.

Het is in de meeste gevallen mogelijk om vrijstelling te krijgen van dit (voorschot)bedrag als men een minimuminkomen heeft of een bijstandsuitkering ontvangt. Het voorschot wordt na betaling en voor de uitspraak niet tussentijds terugbetaald, tenzij sprake is van enkele specifieke situaties.

In de uitspraak van de voorzitter of de zittingscommissie wordt bepaald welke partij (deels) in het gelijk wordt gesteld en daarmee samenhangend: wie veroordeeld wordt in de leges. Ook hier bestaat de mogelijkheid om vrijstelling te krijgen. De Huurcommissie moet in bepaalde gevallen afwijken van de gebruikelijke legesbedragen, in andere gevallen kan zij afwijken. Dit is vastgelegd in beleid.

Deze grote lijnen worden hieronder uitgewerkt en toegelicht aan de hand van toepasselijke wetgeving en uitvoeringsbeleid van de Huurcommissie.

De Huurcommissie kan daar waar dit noodzakelijk wordt geacht afwijken van haar beleid. Dit wordt in de uitspraak uitdrukkelijk genoemd en toegelicht.

1. Toepasselijke wetgeving

De volgende artikelen in de Uhw hebben te maken met leges:

  • Artikel 7; bevat de basisregels over leges voor de procedures1.
  • Artikel 7a; heeft betrekking op de legesregeling voor geschillen die voortkomen uit de Wet overleg huurders verhuurder.
  • Artikel 8; gaat over de leges bij een advies zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 Uhw.
  • Artikel 9a lid 3; geeft de mogelijkheid om af te wijken van de legesregeling bij collectief ingediende verzoeken bij een wooncomplex (hardheidsclausule artikel 9a).
  • Artikel 20 lid 4; bepaalt dat artikel 7 (respectievelijk 7a) van toepassing is bij een voorzittersuitspraak en daarnaast dat niet opnieuw leges verschuldigd zijn voor een uitspraak in verzet.

In de Uhw wordt voor de hoogte van de legesbedragen verwezen naar een algemene maatregel van bestuur; het Besluit huurprijzen woonruimte (Bhw), artikel 4 en 4a. Voor de uitwerking van de vrijstelling van de leges wordt in de Uhw verwezen naar een ministeriële regeling: de Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte (Urhw), artikel 11

1 Opsomming procedures waar artikel 4, lid 2, 3 of 5 in worden genoemd.

2. Voorschot op de leges bij aanvang van de procedure

De huurder of verhuurder die een verzoek bij de Huurcommissie indient, de verzoeker, moet bijna altijd een voorschot op de leges betalen om het verzoek te laten behandelen (artikel 7 lid 1 Uhw). Als de verzoeker helemaal of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld in de uitspraak, dan wordt het voorschot na de uitspraak helemaal of gedeeltelijk terugbetaald. 
Het voorschot hoeft niet betaald te worden als de verzoeker vrijstelling krijgt. Zie: Vrijstelling.
Als de verzoeker het voorschot nog niet betaald heeft en het verzoek intrekt, binnen de betalingstermijn (4 weken), is het voorschot leges niet meer verschuldigd. De verzoeker ontvangt hierover een brief van de Huurcommissie, geen voorzittersuitspraak.

In twee situaties betaalt de verzoeker geen voorschot maar een vaste vergoeding voor de behandeling van het geschil. Zie: Geen voorschot maar vaste vergoeding.

2.1 Hoogte voorschotbedrag

In het Besluit huurprijzen woonruimte is in artikel 4 opgenomen wat de hoogte is van het voorschotbedrag: voor een huurder €25, voor een verhuurder €500.

2.2 Tijdige betaling voorschot

Het voorschot moet tijdig betaald worden. Tijdig is:

  • Direct bij het indienen van het verzoekschrift via Ideal of uit een depot bij de Huurcommissie;
  • Als het voorschot nog niet direct is betaald, dan ontvangt de verzoeker met de ontvangstbevestiging van het verzoek een betaalverzoek voor het voorschotbedrag (artikel 7 lid 4 Uhw). Het voorschot moet zijn ontvangen op de daarvoor bestemde bankrekening van de Huurcommissie binnen vier weken na de datum op dit betaalverzoek.

De Algemene termijnenwet is van toepassing op deze termijn.

Als de verzoeker een aanvraag heeft gedaan om vrijstelling te krijgen wordt de termijn om het voorschot te betalen opgeschort, totdat de voorzitter van de Huurcommissie heeft bepaald of de vrijstelling verleend wordt of niet. Als de voorzitter bepaalt dat geen vrijstelling wordt verleend, dan moet het voorschot alsnog worden betaald binnen de termijn genoemd in de afwijzing.

Zie voor informatie over vrijstelling: Vrijstelling

2.3 Gevolg niet tijdig betalen van het voorschot

Als het voorschot niet op tijd is ontvangen, dan wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard (artikel 7 lid 5 Uhw). Dit gebeurt door middel van een voorzittersuitspraak.
Het voorschot op de leges is niet meer verschuldigd.

De verzoeker kan tegen de voorzittersuitspraak in verzet gaan. Daarvoor hoeft geen voorschot op de leges te worden betaald (artikel 20 lid 6 Uhw). In verzet wordt onderzocht of redelijkerwijs kon worden geoordeeld dat de verzoeker in verzuim was (artikel 7 lid 5 Uhw). Wordt bepaald dat de verzoeker niet in verzuim was, dan krijgt de verzoeker opnieuw de mogelijkheid het voorschot te voldoen binnen een termijn van vier weken, te rekenen vanaf de datum op het betaalverzoek dat bij de verzending van de uitspraak in verzet wordt gevoegd.

Als de termijn waarbinnen een verzoek moet worden ingediend geen rol speelt, kan de verzoeker er natuurlijk ook voor kiezen niet in verzet te gaan maar opnieuw een verzoek in te dienen.

2.4 Wanneer wordt het voorschot terugbetaald; intrekking verzoek

Het voorschot wordt niet terugbetaald, tenzij:

  • a) Huurder en verhuurder tot een onderlinge oplossing komen en dit vastleggen in een vaststellingsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 7:900 BW (artikel 7 lid 6a Uhw). Uit de wetsgeschiedenis volgt dat terugbetaling van het voorschot in deze situatie alleen gebeurt als de vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen na bemiddeling onder leiding van de Huurcommissie (MvT 346 52 nr. 3).
  • b) De verzoeker het verzoek intrekt binnen drie weken na de datum waarop het onderzoeksrapport is toegezonden. Het voorschot wordt in dit geval voor de helft terugbetaald aan de verzoeker (artikel 7 lid 6b Uhw).
  • c) Dit in de uitspraak van de voorzitter of de zittingscommissie wordt bepaald (artikel 7 lid 3 Uhw). In de uitspraak kan ook bepaald worden dat het voorschot gedeeltelijk wordt terugbetaald.

Intrekken van het verzoek nadat het legesvoorschot is betaald heeft dus niet tot gevolg dat het legesvoorschot wordt terugbetaald, behalve in de situatie hierboven aangegeven onder b.

3. Geen voorschot op de leges maar een vaste vergoeding

In de volgende situaties betaalt de verzoeker geen voorschot op de leges maar een vaste vergoeding:

  • Bij een geschil dat voortkomt uit de Wet overleg huurders verhuurder (Wohv). De verzoeker betaalt een vergoeding van € 100 (artikel 7a lid 1 en 2 Uhw/artikel 4 lid 3 Bhw) Deze vergoeding wordt niet terugbetaald, ongeacht of de verzoeker in het gelijk wordt gesteld. De verzoeker kan vrijstelling vragen (artikel 7a lid 3 Uhw)
    Voor meer informatie over vrijstelling, zie: Vrijstelling;
    Artikel 7 lid 4, 5 en 6 Uhw zijn in deze situatie van toepassing: zie voor lid 4 en 5 hiervoor onder 2.2 en 2.3.  Artikel 7 lid 6 Uhw betekent voor de vergoeding in de praktijk dat deze niet wordt terugbetaald als de verzoeker het verzoek intrekt nadat de vergoeding (tijdig) is voldaan.
  • Bij een advies over een huurovereenkomst met een geliberaliseerde huurprijs (artikel 5 lid 3 Uhw/ artikel 8 Uhw). Is de verzoeker huurder, dan is de vergoeding € 25, is de verzoeker verhuurder, dan is de vergoeding € 500 (artikel 4a Bhw). De verzoeker krijgt de vergoeding niet terug, ongeacht de aard van het advies. De verzoeker kan geen vrijstelling vragen.

4. Geen vergoeding verschuldigd

Geen vergoeding is verschuldigd voor het verstrekken van:

  • inlichtingen aan de rechter (artikel 5 lid 1 Uhw);
  • verklaringen aan Onze Minister en publiekrechtelijke lichamen, zoals gemeenten (artikel 5 lid 2 Uhw);
  • verklaringen aan de Belastingdienst/Toeslagen (artikel 6 lid 1.b. Uhw)

5. Vrijstelling om (een voorschot op) de leges te betalen

(artikel 7 lid 8 Uhw)

Zowel een huurder als verhuurder met een inkomen op bijstandsniveau kan vrijstelling vragen om (het voorschot op) de leges te betalen. De aanvraag is kosteloos.

5.1 Vrijstelling kan gevraagd worden op twee momenten:

  • Bij aanvang van de procedure door de verzoeker. De aanvraag om vrijstelling betreft het voorschot op de leges of de vaste vergoeding bij een Wohv procedure.
  • Na de uitspraak van de voorzitter of de zitttingscommissie en ontvangst van het betaalverzoek van het CJIB door de niet-verzoekende partij. De aanvraag om vrijstelling betreft de leges die de niet-verzoekende partij volgens de legesveroordeling in de uitspraak moet betalen.

Aanvragen om vrijstelling van de niet-verzoekende partij die al worden ontvangen voordat de uitspraak is verzonden, worden niet in behandeling genomen en afgewezen. 

Per verzoek tot geschilbeslechting/per legesveroordeling moet een aanvraag om vrijstelling worden gedaan en zal een beschikking worden gegeven door de voorzitter. Hierop is slechts één uitzondering: in geval van meerdere geschillen over servicekosten over meerdere tijdvakken, kan volstaan worden met één aanvraag om vrijstelling, mits in de aanvraag duidelijk is vermeld welke geschillen het betreft en de termijn(en) voor de aanvraag voor vrijstelling nog niet is/zijn verstreken2.

De aanvrager kan in de aanvraag wijzen op een eerder afgegeven vrijstelling en/of naar een eerder verstrekte documenten in een ander vrijstellingsverzoek, mits deze vrijstelling/documenten nog geldig is/zijn.

2 Zie 5.3 Voorwaarden voor vrijstelling

5.2 Gevolg van een aanvraag om vrijstelling

De aanvraag om vrijstelling schort de termijn op waarbinnen (het voorschot op) de leges betaald moet worden.

5.3 Voorwaarden voor vrijstelling

  • Huurder of verhuurder moet een natuurlijk persoon zijn.
  • De aanvraag moet schriftelijk worden gedaan op een door het bestuur beschikbaar gesteld formulier (artikel 11 lid 1 Urhw). Schriftelijke verzoeken die niet door middel van dit formulier zijn ingediend, maar wel de benodigde informatie bevatten worden ook aanvaard.
  • De aanvraag moet tijdig worden gedaan (artikel 11 lid 1 Urhw): 
    • ​Binnen de legestermijn van vier weken na de datum op de ontvangstbevestiging van het verzoekschrift (artikel 7 lid 4 Uhw).
    • Binnen vier weken na de datum op het betaalverzoek van het CIJB na een uitspraak (artikel 7 lid 7 Uhw).
  • Eén van de volgende bewijsdocumenten moet worden afgeven (artikel 11 lid 2 Urhw
    • (Voorlopige) beschikking tot toekenning van huurtoeslag; Deze beschikking mag vóór de datum van indiening van de aanvraag om vrijstelling niet ouder zijn dan 18 maanden;
    • Beschikking of specificatie waaruit blijkt dat de aanvrager bijstand ontvangt of een AOW-uitkering met AIO-aanvulling of een Wajong-uitkering; De beschikking of specificatie ten gunste van de aanvrager mag niet ouder zijn dan 6 maanden vóór de datum van indiening van de aanvraag om vrijstelling.
  • De bewijsdocumenten moeten in ieder geval worden verstrekt binnen de termijn waarin de aanvraag om vrijstelling moet worden gedaan. 

De Algemene termijnenwet is van toepassing op deze termijnen.

5.4 Beslissing op een vrijstellingsaanvraag

De voorzitter beslist binnen acht weken op de aanvraag om vrijstelling door middel van een beschikking. Als de beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, wordt dit binnen deze termijn aan de aanvrager gemeld door de Huurcommissie en wordt daarbij een redelijke termijn genoemd waarbinnen de beschikking zal worden gegeven. Als redelijke termijn wordt in de regel vier weken aangehouden.  De voorzitter kan zich laten vervangen door een zittingsvoorzitter (artikel 7 lid 8/artikel 7a lid 3 en voor de termijn baseert de Huurcommissie zich op: artikel 4:13 en 4:14 Awb).

De beslissing kan zijn:

  • Vrijstelling wordt niet verleend. In dat geval moet (het voorschot op) de leges alsnog betaald worden. Betaling moet gebeuren binnen de termijn die in de beschikking wordt genoemd: vier weken na de datum op de beschikking of op het betaalverzoek van het CJIB.
  • Vrijstelling wordt verleend. In dat geval hoeft (het voorschot op) de leges niet meer betaald te worden. Als het legesbedrag al betaald is, wordt dit teruggestort.

Een verleende vrijstelling blijft van kracht gedurende de gehele looptijd van een verzoek/zaak inclusief een eventuele verzetprocedure.

2 Zie 5.3 Voorwaarden voor vrijstelling

6. Legesveroordeling in de uitspraak

In de uitspraak van de voorzitter of de zittingscommissie over het voorgelegde geschil, wordt ook de veroordeling in de leges opgenomen (artikel 7 lid 2 en 3 Uhw).

6.1 De legesveroordeling kent de volgende mogelijkheden

  • De verzoeker wordt geheel of voor het grootste deel in het gelijk gesteld. De wederpartij wordt veroordeeld in de leges. Dit betekent dat:
    • de verzoeker het betaalde voorschot leges terugbetaald krijgt;
    • het door de wederpartij te betalen bedrag zal worden ingevorderd door het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB).
  • De wederpartij wordt geheel of voor het grootste deel in het gelijk gesteld. De verzoeker wordt veroordeeld in de leges. Dit betekent dat:
    • het door de verzoeker al betaalde voorschot leges toekomt aan de Huurcommissie.
    • de wederpartij geen leges hoeft te voldoen.
  • De verzoeker en de wederpartij worden in ongeveer gelijke mate in het ongelijk gesteld. De verzoeker en de wederpartij worden beide veroordeeld in de leges en moeten beide de helft van het voor hen geldende legestarief bijdragen. Dit betekent dat:
    • de verzoeker de helft van het al betaalde voorschot leges terugbetaald krijgt;
    • het door de wederpartij te betalen bedrag zal worden ingevorderd door het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB).

In deel II staat het uitvoeringsbeleid beschreven dat voor de eerste drie bovenstaande scenario’s, per zaaksoort is vastgesteld.

6.2 Legesveroordeling en vrijstelling 

De niet-verzoekende partij die in de uitspraak tot betaling van de leges is veroordeeld, kan vrijstelling aanvragen.

Als de verzoeker in het ongelijk wordt gesteld, maar eerder geen voorschot heeft betaald omdat vrijstelling is verleend, staat dit ook in de uitspraak, zodat duidelijk is dat de verzoeker niet alsnog leges moet betalen.

6.3 Terugbetaling legesvoorschot na uitspraak 

De terugbetaling door de Huurcommissie aan één van de partijen van (het voorschot op) de leges gebeurt binnen een redelijke termijn na het verzenden van de uitspraak. Een termijn van 4 weken is een redelijke termijn. Voor voorzittersuitspraken geldt dat deze termijn pas gaat lopen nadat de termijn waarbinnen in verzet kan worden gegaan is verstreken en geen van de partijen in verzet is gegaan. Als men wel in verzet is gegaan, gaat de termijn lopen na de behandeling van het verzet.

7. Gedifferentieerd (oplopend) legestarief voor verhuurder

De verhuurder die binnen drie achtereenvolgende kalenderjaren vaker geheel in het ongelijk wordt gesteld, kan door de voorzitter of de zittingscommissie worden veroordeeld tot een hoger legestarief dan het normale tarief voor verhuurders van €5003.

Het zogenoemde gedifferentieerde legestarief kan worden toegepast:

  • In alle zaaksoorten;
  • Voor geschillen over de aanvangshuurprijs (artikel 7:249 BW) en voor geschillen over het splitsen van all-in prijzen (artikel 7:258) geldt dit voor verzoeken die zijn ingediend vanaf 1 januari 2019.
    Voor overige geschillen geldt dit voor verzoeken die zijn ingediend vanaf 1 juli 2024;
  • Alleen als de veroordelingen plaatsvinden binnen drie achtereenvolgende kalenderjaren;
  • Alleen als het gaat om veroordelingen in dezelfde zaaksoort;
  • Alleen als de verhuurder geheel in het ongelijk wordt gesteld.

Wordt de verhuurder tweemaal in een periode van drie jaar geheel in het ongelijk gesteld, dan is het tarief € 700.
Wordt die verhuurder driemaal in die periode geheel in het ongelijk gesteld, dan is het tarief € 1.400.
Wordt de verhuurder viermaal of vaker in die periode geheel in het ongelijk gesteld, dan is het tarief een kostendekkend tarief. Voor het jaar 2024 is dat € 1.750 per uitspraak.

De telling van het aantal veroordelingen wordt niet na drie kalenderjaren opnieuw gestart maar loopt door; er moet teruggerekend worden: hoe vaak is de verhuurder in het ongelijk gesteld binnen drie achtereenvolgende kalenderjaren. 
De Huurcommissie kan van de in artikel 4 lid 2 Bhw vastgestelde bedragen afwijken4.

3 artikel 7 lid 1 Uhw/ 4 lid 2 Bhw
4 Zie Matiging van de legesbedragen: hardheidsclausules/Hardheidsclausule 7.1

8. Matiging van de legesbedragen: hardheidsclausules

In de Uhw is een aantal situaties opgenomen waarin de voorzitter of de zittingscommissie in de uitspraak kan bepalen dat niet het normaliter verschuldigde legesbedrag moet worden toegepast, omdat dit zou leiden tot een onredelijke situatie (‘een onbillijkheid van overwegende aard’). De legesbedragen kunnen gematigd worden door gebruik te maken van een hardheidsclausule.

Deze hardheidsclausules zijn opgenomen in:

  • artikel 7 lid 15
  • artikel 7 lid 96
  • artikel 9a lid 37

8.1 Hardheidsclausule artikel 7.1 Uhw 

In de laatste zin van artikel 7 lid 1 Uhw is opgenomen dat de Huurcommissie kan afwijken van de bedragen die bij algemene maatregel van bestuur (Besluit huurprijzen woonruimte (Bhw) artikel 4 lid 1 en 2) zijn vastgesteld voor het legesvoorschot of de leges, waaronder ook het gedifferentieerde legestarief.

Afwijken van de bedragen die in het Bhw worden gegeven kan slechts, voor zover de toepassing van die bedragen naar het oordeel van de Huurcommissie zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard gelet op het belang dat die bedragen beogen te beschermen.
Dat belang is niet het belang van de zaak, maar wordt uitgelegd als het werk dat door de Huurcommissie moet worden verricht en de kosten daarvan.

Alleen in de situatie waarin het gedifferentieerde legestarief speelt bestaat uitvoeringsbeleid voor de toepassing van deze hardheidsclausule, zie 8.2. Voor andere situaties bestaat nog geen vastgesteld beleid, behalve dat toepassing van de hardheidsclausule terughoudend dient te worden toegepast8.
Dit betekent dat vooralsnog toepassing van de hardheidsclausule in andere situaties dan beschreven in 8.2 alleen, gemotiveerd, kan gebeuren door de zittingscommissie en in de uitspraak moet worden toegelicht.

4 artikel 7 lid 1 derde zin Uhw
5 artikel 7 lid 9 Uhw
6 artikel 9a lid 3 Uhw
8 Bestuursbesluit 19 (27 mei 2021) ZBO-vergadering (mei 2021)

8.2 Hardheidsclausule artikel 7.1 Uhw; matiging gedifferentieerd legestarief voor verhuurder

Het idee achter het gedifferentieerde legestarief is dat sommige verhuurders onnodig vaak dezelfde fout maken en daarmee voor onnodige kosten zorgen. De verhuurder had een nieuwe fout kunnen voorkomen omdat hij door een eerdere uitspraak van de Huurcommissie beter hadden kunnen weten. Doet hij dat niet, dan betaalt hij de volgende keer meer leges. Hierdoor wordt de verhuurder gestimuleerd om zijn fout in de toekomst te voorkomen.

Als in dergelijke zaken volgens de voorzitter of de zittingscommissie het toepassen van het hogere legestarief leidt tot een onredelijke situatie – een ‘onbillijkheid van overwegende aard’- kunnen zij bepalen dat de verhuurder niet het hogere legestarief moet betalen maar nogmaals - eventueel zelfs meerdere keren - het bedrag dat betaald zou moeten worden zonder de verhoging, dus weer € 500 of weer € 700 of weer €1400.

Van een “onbillijkheid van overwegende aard” als het hogere tarief wordt toegepast is sprake:

  • Als de verhuurder verschillende keren op dezelfde manier heeft gehandeld/ een administratieve fout heeft gemaakt maar nog geen uitspraak van de commissie heeft gekregen waarin dat handelen als onjuist is beoordeeld; de verhuurder kon zijn gedrag dus nog niet aanpassen op basis van de uitspraak van de commissie. In zo'n geval zou het onredelijk zijn om wel het hogere legestarief in rekening te brengen in een volgende zaak en wordt de hardheidsclausule toegepast (zie o.a. kamerstuk 346 52, nr. 7);

8.3 Hardheidsclausule artikel 7.9 Uhw; matiging leges voor verhuurder bij complexzaken

In deze situatie

  • Gaat het meestal om een wooncomplex
  • Worden meerdere (nagenoeg) gelijkluidende verzoeken ingediend tegen dezelfde verhuurder
  • In (nagenoeg) dezelfde periode
  • Door één of meerdere huurders
  • Zonder dat sprake is van een collectief verzoek
  • Wordt de verhuurder in alle zaken geheel of gedeeltelijk in het ongelijk gesteld

Met (nagenoeg) gelijkluidende verzoeken wordt bedoeld:

  • Dat meerdere huurders verzoeken indienen over dezelfde kwestie, waarbij die kwestie niet direct gekoppeld is aan de eigen woning. Bijvoorbeeld over de kosten voor tuinonderhoud of verlichting van de gemeenschappelijke trap, of stookkosten die gelijk verdeeld worden over alle woningen of huurverlagingsverzoeken op basis van dezelfde gebreken, zoals aan de lift of de collectieve ketel;
  • Dat een huurder in een keer meerdere vergelijkbare verzoeken tegelijk indient, over meerdere jaren. Dus over kosten nutsvoorzieningen en/of servicekosten, eventueel gecombineerd met een verzoek tot verlaging van het voorschot nutsvoorzieningen;
  • Dat meerdere huurders meerdere vergelijkbare verzoeken tegelijk indienen, over meerdere jaren.

De verhuurder zou normaliter in al deze zaken € 500 of de helft, € 250 aan leges moeten betalen, of een hoger bedrag als sprake is van een gedifferentieerd legestarief, zie voor het laatste hierna onder 8.4.

De voorzitter of de zittingscommissie kan van deze bedragen afwijken als dit zou leiden tot een onbillijke situatie gelet op de reden waarvoor de legesbedragen worden gevraagd (‘een onbillijkheid van overwegende aard gelet op het belang dat deze legesbedragen bedoelen te beschermen’).

Dat belang is niet het belang van de zaak, maar wordt uitgelegd als het werk dat door de Huurcommissie moet worden verricht en de kosten daarvan. De leges zijn bedoeld om een deel van deze kosten te dekken. Als de betaling van meerdere keren € 500/€ 250 onevenredig is aan het werk dat de Huurcommissie ervoor moet verrichten, dan is matiging op zijn plaats.
Omdat sprake is van meerdere (nagenoeg) gelijkluidende verzoeken die in nagenoeg dezelfde periode worden ingediend, wordt ervan uitgegaan dat de Huurcommissie minder werk heeft te verrichten.

Daarom wordt in deze situatie de hardheidsclausule van artikel 7 lid 9 Uhw toegepast. Dit betekent dat:

  • Als de verhuurder geheel in het ongelijk wordt gesteld, zal de voorzitter of de zittingscommissie de verhuurder veroordelen tot betaling van leges driemaal € 500 leges en verder € 25 leges per zaak;
  • Als de verhuurder gedeeltelijk in het ongelijk wordt gesteld, zal de voorzitter of de zittingscommissie de verhuurder veroordelen tot betaling van driemaal € 250 leges en verder € 12,50 leges per zaak.
  • De legesveroordeling gaat per zaaksoort, per kalender-of boekjaar. Bijvoorbeeld als 20 huurders servicekostenverzoeken doen over 2021, 2022 en 2023 en een verzoek om het voorschot te verlagen per 1 juli 2021, dan wordt de verhuurder veroordeeld tot betaling voor servicekosten 2021 van drie keer €500 en 17 keer € 25 leges;
    Voor servicekosten 2022 idem;
    Voor servicekosten 2023 idem;
    Voor de voorschotverlaging idem.

NB. De hardheidsclausule wordt niet toegepast wanneer de verhuurder geen servicekostenafrekening overlegt.

8.4 Samenloop hardheidsclausule artikel 7.9 Uhw en gedifferentieerd tarief 

Het kan voorkomen dat door huurders in een wooncomplex (nagenoeg) gelijktijdig, meerdere (nagenoeg) gelijkluidende verzoeken worden ingediend om de redelijkheid van de huurprijs of de servicekosten te toetsen . Er kan dan sprake zijn van een gedifferentieerd legestarief als de verhuurder voor de tweede, derde of meerdere keer in drie opeenvolgende jaren geheel in het ongelijk wordt gesteld. (Het gedifferentieerde tarief is niet van toepassing als de verhuurder gedeeltelijk in het ongelijk wordt gesteld.) 

In dat geval moet dan eerst onderzocht worden of het gedifferentieerde, hogere, tarief normaliter zou worden toegepast. Zo ja, dan wordt bekeken of de hardheidsclausule van artikel 7 lid 1 Uhw zou moeten worden toegepast. Vervolgens wordt de hardheidsclausule van artikel 7 lid 9 Uhw toegepast.

Vaak zal de hardheidsclausule van artikel 7 lid 1 Uhw van toepassing zijn omdat de situatie zodanig anders is, dat de verhuurder niet op basis van eerdere uitspraken kon weten dat hij fout was. De verhuurder wordt dan (met toepassing van de hardheidsclausule van artikel 7 lid 1 Uhw) niet tot het hogere legestarief veroordeeld.

Het is mogelijk dat de hardheidsclausule van artikel 7 lid 1 Uhw niet aan de orde is, bijvoorbeeld omdat de verhuurder in de twee voorgaande jaren al wel in soortgelijke zaken geheel in het ongelijk is gesteld en dus geacht wordt te weten dat hij fout is. In dat geval zou het hogere legestarief van toepassing zijn. Echter, omdat de hardheidsclausule van artikel 7 lid 9 van toepassing is, wordt de toepassing van het gedifferentieerde legestarief beperkt tot drie zaken. Voor de overige zaken wordt de verhuurder veroordeeld tot een bedrag van € 25 leges. Concreet betekent dit: €700, € 1.400, € 1.750 en vervolgens X keer € 25 OF drie keer € 1.750 en daarna X keer € 25.

8.5 Hardheidsclausule artikel 9a lid 3 Uhw; matiging leges voor huurders bij collectief verzoek

In deze situatie dienen huurders van een wooncomplex verzoeken collectief in.
Deze huurders betalen daarvoor allemaal een voorschot van € 25.
In artikel 9a lid 3 Uhw wordt aan de voorzitter of de zittingscommissie de mogelijkheid geboden om de huurders een deel van het voorschot terug te betalen, ook als ze (deels) in het ongelijk worden gesteld in de uitspraak in het collectieve verzoek. 

Om gebruik te kunnen maken van die mogelijkheid moet voldaan worden aan de volgende vereisten:

  • Er moet een intentie zijn om de verzoeken gezamenlijk in te dienen. Deze intentie blijkt uit een door de Dienst ontwikkeld, gezamenlijk ondertekend formulier, dan wel anderszins.
  • De verzoeken moeten tegelijkertijd ingediend zijn, de laatste maximaal een week na de eerste.
  • Het complex moet minimaal 25 woningen omvatten. Wanneer huurders dit stellen wordt bewijs daarvan niet gevergd (tenzij verhuurder het bestrijdt).
  • Minimaal de helft van de huurders in het complex moet meedoen aan het collectieve verzoek.
  • De verzoeken dienen (nagenoeg) gelijkluidend zijn. Er moet sprake zijn van een situatie waarbij volstaan kan worden met één rapport, dat voor alle zaken geldt. Dat kan alleen maar bij punten die niet direct aan de woning gekoppeld zijn, alleen maar bij kosten voor nutsvoorzieningen/servicekosten, bijv. de tuin, de trapverlichting, en de stookkosten alleen wanneer de kosten gelijk verdeeld worden over de woningen van het complex.

De kosten voor de Huurcommissie zijn laag doordat slechts één onderzoek gedaan behoeft te worden en één uitspraak, zodat betaling van meerdere keren € 25 onevenredig is aan het werk dat de Huurcommissie ervoor moet verrichten en dus niet billijk is.
Als de huurders geheel of gedeeltelijk in het ongelijk worden gesteld, worden zij daarom allemaal veroordeeld in eenzelfde bedrag aan leges. Omdat zij huurders zijn, wordt uitgegaan van het legesbedrag voor huurders. Deze leges worden verdeeld over het aantal verzoekers. De uitkomst per verzoeker wordt afgerond op hele euro’s met een minimum van € 1 en een maximum van € 2.

9. Geen legesveroordeling

  • Als in een procedure een huurder een afgegeven energieprestatiecertificaat betwist, kan de Huurcommissie besluiten om een eigen oordeel te vellen over dat certificaat (Huurcommissie Eigen Oordeel: HEO). Als de verhuurder in het ongelijk wordt gesteld alleen vanwege de uitkomst van het HEO zal hij niet in de leges worden veroordeeld (artikel 7 lid 10 Uhw).
  • Als de huurder relevante bewijsstukken over het huishoudinkomen heeft of zou kunnen hebben en deze pas aan de verhuurder heeft gegeven nadat deze een verzoek over de inkomensafhankelijke huurverhoging bij de Huurcommissie heeft ingediend, dan hoeft de verhuurder de leges niet te betalen als hij vanwege de nalatigheid van de huurder in het ongelijk wordt gesteld (artikel 7 lid 2 Uhw). Dit geldt niet als de verhuurder zonder de ontbrekende informatie van de huurder wist dat de inkomensafhankelijke huurverhoging niet terecht was. Bijvoorbeeld omdat sprake is van een aangepaste woning.
  • Voor verklaringen of inlichtingen die de Huurcommissie afgeeft aan de rechtbank of bijvoorbeeld gemeenten of verklaringen die de voorzitter geeft aan de Belastingdienst, worden geen leges geheven9.

9 Artikel 5 lid 1 en 2 en artikel 6 lid 1.b. Uhw

10. Niet eens met de uitspraak; Gevolgen voor de leges

10.1 Uitspraak van de voorzitter

Als een of beide partijen zich niet kunnen vinden in een uitspraak van de voorzitter, dan kunnen zij in verzet gaan bij de Huurcommissie (artikel 20 lid 6 Uhw).
Om in verzet te gaan hoeft men niet opnieuw leges aan de Huurcommissie te betalen (artikel 20 lid 4 Uhw).

Als het verzet door de zittingscommissie gegrond wordt verklaard dan vervalt de uitspraak van de voorzitter en wordt het oorspronkelijke verzoek opnieuw in behandeling genomen door de Huurcommissie (artikel 20 lid 7 Uhw). In de uitspraak van de Huurcommissie komt een nieuw inhoudelijk oordeel en ook een nieuwe veroordeling in de leges te staan.

Is het verzet ongegrond, dan blijft de legesveroordeling in de voorzittersuitspraak in stand.
Legt men een uitspraak van de voorzitter aan de kantonrechter voor en wordt deze door de kantonrechter behandeld, dan vervalt de uitspraak van de voorzitter. Zie verder bij 10.2

10.2 Uitspraak van de zittingscommissie

Als een of beide partijen zich niet kunnen vinden in een uitspraak van de zittingscommissie, dan kunnen zij de uitspraak aan de kantonrechter voorleggen. Hierdoor vervalt de uitspraak van de zittingscommissie. De betalingsverplichting die is ontstaan door de legesveroordeling in de uitspraak van de zittingscommissie blijft echter bestaan. De leges moeten dus betaald worden. Ook als de veroordeelde partij bij de kantonrechter wel in het gelijk wordt gesteld, vervalt de eerdere betalingsverplichting aan de Huurcommissie niet; betaalde leges worden niet terugbetaald.

11. Wettelijke rente

Volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afdeling 4.4.2, artikel 4:97 en 4:98, is door de Huurcommissie een wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment dat de Huurcommissie in verzuim is. Deze situatie doet zich voor als de Huurcommissie in gebreke wordt gesteld voor het terugbetalen van de leges aan een partij.